met de wind te maken en met een afbrokkelend ijslaagje dat
zich 's nachts op de stenen afzette.
"Ik vind het jammer," zei Audrey, toen Brandts was uitgelezen.
"Alweer een geheim minder. Waarom moet toch alles worden
opgehelderd? Je moet zo'n mysterie juist koesteren."
Ze keek werkelijk teleurgesteld en Van Poelvoorde zei na enige
aarzeling: "Mijn beker thuis verplaatst zich ook. En mijn tand
pasta. En ik heb geen idee hoe het komt."
Brandts begon te schateren. "Misschien moet je de verwarming
wat hoger zetten," opperde hij, "en het raam dichtdoen." Met
een spottende grijns zocht hij bijval van Audrey, maar dit keer
lachte ze niet met hem mee.
Ze keek Van Poelvoorde ernstig aan, zag de wanhoop in zijn
ogen en zei: "Ik wil dolgraag een keertje bij je komen kijken."