ENGEL Ik liep langs het kanaal. Dat doe ik wel vaker. Dat vind ik mooi, die grote boten die daar varen met van die hopen zand. Die zijn echt heel lang. En daar staat ook gewoon een auto op, die ze er dan af kunnen takelen. En soms dan loopt daar zo'n man netje op die boot. Dat vind ik zo mooi; die loopt dan een kant op, maar die boot die vaart veel harder de andere kant op, zo dat hij dan eigenlijk achteruit loopt. Dat zou ik ook wel willen, zo op zo'n boot lopen. Maar toen ik daar liep, toen keek ik niet naar die boten. Ik voel de me niet zo goed, al een paar dagen niet. En dan loop ik wel, maar dan kijk ik alleen maar naar de grond. Er fietsten allemaal mensen voorbij, dat hoorde ik wel. Maar omdat ik naar de grond liep te kijken had ik niet gezien dat er iemand voor me gestopt was. Dus toen ze me aansprak met zo'n hoog stemme tje, schrok ik wel even. Het was een mooi meisje met een fiets. Ik dacht, dat kan toch niet dat die mij aanspreekt, want ze was echt knap en netjes en had van die slimme ogen. "Meneer, mag ik u iets vragen?" zei ze. Ik knikte dat het wel mocht. "Meneer, gelooft u ook in Jezus Christus?" zei ze. Oh ja, dacht ik. Dat is er zo een, want die stonden vroeger ook wel eens voor de deur, toen ik nog thuis woonde. Dus ik zei: "Dat weet ik allemaal niet, hoor, over geloven en dat soort din gen." Ze knikte en zei: "Ik heb u wel eens in het park zien lopen." "Dat kan," zei ik, want daar loop ik ook wel eens. "Jezus zal naar u luisteren, als u ergens mee zit. Als u uw hart voor hem opent zal hij u helpen," zei ze. "Is dat zo, ja?" zei ik. "Ik weet niet of hij naar mij zou luisteren, hoor." "Vroeger dacht ik precies zo, maar toch is het waar," zei ze.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2015 | | pagina 76