RIETSIGAREN Laatste keer zomerherfstzondagnamiddag. Onder een vlekke loos zuidelijk blauw blaakt de windstille, lege kade van door geel, grijs, steenrood en oudroze opgevangen warmte. Het water ligt rimpelloos tussen de slapende schepen en twee kerk klokslagen voegen zich even bij het krijsen van een uit zijn koers geraakte meeuw. Alleen de lome overzijde ziet ze komen, de twee wakkere, kleine meisjes van wie de zondagse jurken door hun moeders over de rugleuning van een keukenstoel gelegd zijn om tegen etenstijd, na een kattenwasje, weer aangetrokken te kunnen worden. Ze hebben in de tuinen gespeeld en komen druk pratend, de zwarte knieën zichtbaar onder de afgedragen rok (de oudste) en de korte broek (de jongste), vanaf het brede pad tussen het kolossale herenhuis en de aaneengesloten rij wonin gen de stoep met gele tegels opgelopen, al snel gevolgd door hun blonde vriend van wie de even kuise knieën even zwart zijn. Waar zijn de vaders? De vaders zitten in hun keuken, voor- of achterkamer dicht bij hun radio van veertig bij vijfenveertig bij vijftig te luisteren naar een opera of naar het verslag van een voetbalwedstrijd, alle ramen open. Misschien knipt er één de laatste rozen in zijn kleine tuin omdat hij morgen of overmorgen wil beginnen met het snoeien van de struiken. Ondertussen slaan zes vast besloten bruine kinderbenen de eerste hoek om en betreden de schaduw van de zijstraat. Zes ongeduldige kinderhanden ver delen zich over twee ramen en een poort omdat zich achter een van de drie het meisje wel zal bevinden zonder wie hun kwar tet niet compleet is en van wie ze nu met luide uithalen de naam roepen. Een oudere jongen opent de poort en verleent hen toegang, waarna de kade en de straat weer even van de

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2015 | | pagina 69