Rondom zijn brede vleugels hangt een waas van eenzaamheid en prille lentedagen zijn lange hals stelt niet begrepen vragen het zelfbedachte antwoord lijkt hem dwaas het biedt hem vooralsnog ook geen soelaas dus zoekt hij wat vertroosting bij de kragen van riet die ruisend zacht zijn lot beklagen ze nemen niet de leemte weg helaas dan hoort hij in de verte vleugelslag en als vanzelf strekt hij zich naar omhoog de hunkering naar wat daar overvloog trekt hem steeds losser van zijn spiegelbeeld verbaasd vraagt hij zich af wat hem toch scheelt zijn zwanenzang wordt plots een lentelach.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2015 | | pagina 51