EEN STOEL
V
V
O
Dit is een stoel, zal ik hen zeggen. Vier poten, een zitvlak en
qj een rugleuning. Een stoel, punt.
Er valt best meer te vertellen over deze stoel. Hij is geschilderd
in een witte lakverf. Over het zitvlak ligt een netwerk van
hyperfijne barsten, ontstaan door de niet-aflatende druk van
zachte billen op harde verf. Haar zachte billen voornamelijk, of
mijn billen terwijl zij op mijn schoot zit. Er is ook de bruine
teervlek daar waar ze haar sigaret pleegt te leggen. Ze zit ont
spannen te roken, ik kom de kamer binnen, ze legt haar sigaret
op de stoel en omhelst me. De diepte van het bruin wijst op
een groot aantal omhelzingen. Soms vraag ik me af of het bruin
niet te bruin is, of zij ook anderen omhelst.
In die stoel ruik ik haar, geen parfum, haar echte lucht ver
mengd met de geur van tabaksrook, van oud hout en vage verf.
Dan zit ik op mijn knieën voor de stoel, mijn wang op het zit
vlak en adem diep in. De poten waren ooit even lang, maar nu
wiebelt de stoel, mijn wang deint mee. Hoe ik ook zoek, ik kan
de oorzaak van het onevenwicht niet vinden, geen barst, geen
slijtage. Onderaan de poten zitten vingerafdrukken, daar waar
ze de stoel vast neemt om boven haar hoofd te tillen. Dat zijn
dansoefeningen zegt ze, en ze doet het me voor, de stoel wen
telt om haar heen, tolt tot een plotse stop. Als ze danst, zit er
iets ongrijpbaars in haar lijf. Soms beloer ik haar doorheen de
spijlen van de rugleuning en beeld me in dat ze gevangen zit.
Soms verschalk ik haar en bind haar vast, met touw aan die
spijlen. Zo heeft ze de knopen leren leggen.
Dit is een stoel, ik zal het hen zeggen. Een stoel, punt.
Ik heb de stoel niet rechtgezet. Ik heb de afdruk van haar
schoenzolen niet van het zitvlak geveegd. Er is de stoel die op
zijn zij ligt. Er is een hoge, onbemeubelde kamer met een plan
ken vloer. Er is verschoten bloemenbehang. Er is de marmeren