1.
Zij is de godin van de nacht en
de jacht die hem in haar boeien slaat
knevelt met likkende vingers
haar geschoren vallei draagt klaagzangen
aan, de balts van het korhoen
in haar huilende oksels
de sirocco van haar adem jaagt
tussen de lakens, een klamme
zucht van zwermen cicaden
lees me voor hijgt ze rusteloos
jij geblinddoekte verstekeling
van mijn ronkende gewelven
verdwaal je verlangen in
de bronstige tuin van mijn lusten