Het leek een klaroenstoot.
Toen ik de zware gordijnen opende zag ik
in onwerkelijk zeer helder licht
aan de reling bekenden
die al weer zo lang geleden
waren verdwenen.
Ik dacht aan de monnik en zag hoe het licht
van voor de schepping
scheen
maar
hoe moest ik dit later beschrijven aan haar
die nu nog achter mij sliep?
Een kasteel dat uit de hemel komt,
als een mand, dat is werkelijk
maar in dat oorverdovende licht die vormen
van verleden tijd?
Ik keek als het Russische kind van vier
dat in de spiegel voor het eerst zichzelf ziet,
geloof en ongeloof in zijn ogen.
Aanwezig en onvoorstelbaar,
net als u, als ik, als zij die
gingen, net als dat schip
in zeer helder Zeeuws licht.