ZUID
O
O
QJ
PO
Q Ik kon niet begrijpen
Waarom ik naar dat bos ging
Op een wazige lentemorgen.
JJj Ik haastte me daar alsof ik een afspraak had.
Maar ergens stopte ik
Vanwege een cocon die de winter niet had overleefd.
O Daar hing het karkas van een vlinder
Beroofd van de kans om te vliegen, onmachtig om zijn huid van
zich af te werpen.
■y Vlinders bevrijd uit hun cocons dansten eromheen.
Het hing daar maar, wuivend.
Ik kon niet verder gaan.
In feite hoefde ik me niet aan een belofte te houden,
Dus wie zou het me kwalijk nemen als ik hier stopte?
Ik kon het einde niet zien,
Noch deed ik een poging daartoe.
C O mensen,
O Jullie mensen,
jullie mensen van het noorden.