Hij begon te lachen en legde zijn handen op haar heupen.
"Hier in huis zullen we hem niet meer tegenkomen. En op
straat, ach, daar zeg ik hem gewoon gedag."
Albert moest toegeven dat hij Reggie inderdaad liever niet
op straat zou tegenkomen. Niet op straat en ook niet ergens
anders. Hij schaamde zich niet voor zijn brief, integendeel,
maar hij kon niet ontkennen - ook niet nu ze tegenstanders
geworden waren - dat hij de architect graag mocht. Door hun
gezamenlijke inzet om van het huis iets te maken, voelde hij
zich eindelijk weer bij een positieve zaak betrokken. Tegelijker
tijd begreep hij dat deze kwestie het belang van een betaalbare
verbouwing of een vriendschappelijke relatie oversteeg.
Hij testte een norm uit die voor de rest van zijn leven belang
rijk was. Zo voelde het. Onverbiddelijk optreden, het werd
hoog tijd. Met vriendelijkheid of met het najagen van vriend
schap schoot hij niets op. Het was bovendien zo dat dit gevecht
hem beviel. Er kwam een nieuwe energiestroom op gang,
binnen hem en - knipoog naar de architect - buiten hem. Zijn
inertie en zijn melancholieke buien maakten plaats voor bewe
ging, opwinding. Alles leek mogelijk nu hij op een duister
speelveld de confrontatie aanging: een plek waar hij alleen was
met zijn tegenstander. Het komende jaar wilde hij alles op alles
zetten om een baan te veroveren. Dat zou lukken, daar hoefde
hij niet langer aan te twijfelen.
Nadat Emmy die avond het bedrag had overgemaakt, printte
hij de brief aan Reggie uit en bracht hem vervolgens naar de
post. Hij schatte in dat zijn brief, zijn dreigbrief, pas na de kerst
bezorgd zou worden. Daar was hij blij om. Hij vond het niet
nodig om ook nog eens de kerstdagen van de architect te ver
pesten.