mensen en zegt: "Hij is er, hij is er toch," en wijst op mij. De andere mensen kijken dan geërgerd naar mij en zeggen 'Jezus' en 'Tjonge jonge.' Om die situatie te voorkomen zeg ik in het openbaar bijna niets en maak ik me zo klein mogelijk, zodat de kans dat mensen me ontdekken en wegsturen afneemt.) De vriendin vertelde dat er vorige week ineens een man in een fluorescerend gele jas naast haar in de tuin stond. Haar armen zaten onder het bloed. Ze snapte er niets van. In het ziekenhuis werd haar verteld dat ze zelfmoord had geprobeerd te plegen. Haar polsen werden weer dichtgenaaid. Een achterbuurjongen had haar in de tuin zien liggen en het alarmnummer gebeld. Weer thuis ging ze naar de achterbuurjongen toe. Ze zei dat ze zich schaamde en bedankte hem. Hij zei toen: "Iedereen heeft wel eens wat." Ze nodigde me uit langs te komen. "Hm-h," zei ik. Ze zei dat ze me slecht kon verstaan. Ze vroeg of ik mijn mond dichter bij het toestel wilde houden. Mijn literair agent vertelt voor de zoveelste keer de anekdote dat toen hij tegen zijn vrienden vertelde dat hij literair agent was geworden ze hem vroegen: "Wat doet een literair agent eigenlijk? Boekenbonnen uitdelen?" Meisjes in krappe jurkjes lopen rond met schalen gefrituurd eten. Mijn agent gaat langs alle schrijvers uit zijn stal en neemt een slok uit ieders glas. Hij veegt zijn mond schoon met de mouw van zijn overhemd en zegt: "Dat drinken is voor 17,5% van mij." Als ik aan de beurt ben kijkt hij naar mijn glas. "Wodka? Jenever?" vraagt hij. "Water," zeg ik. Hij zegt: "Nou, het moet maar." Hij pakt het glas uit mijn handen en slaat het water in één teug achterover. PM

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2015 | | pagina 14