haard die ooit is dichtgemetseld. Er is het amechtig tikken van de gietijzeren radiatoren. Er zijn de grote ramen waardoor de koude in de kamer kruipt. Er is het straatlawaai en een sirene. Er is de koperen luster. Daar hangt zij. Ik hoorde de stoel omvallen. Ik haastte me naar de kamer, ontsloot de deur. Ik zag het wapperen van haar slaapjurk, het trappen van haar voeten in de lucht. Ik zei dat ik haar keuze respecteerde en ik wachtte tot ze stil hing. Ik durf niet naar haar gezicht te kijken. Het loze trappen van haar voeten zal het laatste beeld zijn. Er is gestommel op de gang. Er is de deur die open wordt geworpen. Er zijn twee man nen in witte kleren. "Dit is een stoel," zeg ik hen en verlaat de kamer.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2015 | | pagina 10