haard die ooit is dichtgemetseld. Er is het amechtig tikken van
de gietijzeren radiatoren. Er zijn de grote ramen waardoor de
koude in de kamer kruipt. Er is het straatlawaai en een sirene.
Er is de koperen luster. Daar hangt zij.
Ik hoorde de stoel omvallen. Ik haastte me naar de kamer,
ontsloot de deur. Ik zag het wapperen van haar slaapjurk, het
trappen van haar voeten in de lucht. Ik zei dat ik haar keuze
respecteerde en ik wachtte tot ze stil hing.
Ik durf niet naar haar gezicht te kijken. Het loze trappen van
haar voeten zal het laatste beeld zijn. Er is gestommel op de
gang. Er is de deur die open wordt geworpen. Er zijn twee man
nen in witte kleren.
"Dit is een stoel," zeg ik hen en verlaat de kamer.