zwijgzaam, zo in zichzelf gekeerd dat ik weinig meer van haar wist dan dat ze in een dorp tegen de Belgische grens woonde en dat haar vader een garage had. Mijn zus, met haar grondige hekel aan getreuzel, drukte me bruusk een pak koffie in mijn handen, waarna ik snel de rest van de boodschappen wegstopte, mijn blik geconcentreerd op de plastic tas voor me. Toen Marina 'Prettig weekend' had gezegd, keek ze me even aan. Heel even, zonder ook maar iets prijs te geven. Op dat moment moest ik beslissen; haar negeren of een blijk van herkenning tonen en haar aanspreken. Ik twijfelde. Het was niet dat er andere klanten stonden te drin gen, en ze geen tijd voor een praatje had. Maar hoe voelde het voor haar om hier oud-klasgenoten tegen te komen? Zij zou zeggen dat het goed met haar ging, misschien zelfs beleefd informeren naar wat de ander tegenwoordig deed. Korte gesprekken waren het ongetwijfeld. Men had haast. Er werd geknikt en bij het afscheid opgelucht geglimlacht. Ik kon haar deze gênante vertoning besparen. Niet dat ik me beter voelde dan een caissière, of dat mijn baan nu zoveel voorstelde, maar het was duidelijk hoe het voor haar moest klinken: universitair medewerker econometrie, een jongen die half zo goed kon rekenen dan zij. In haar grote leasebak draaide mijn zus het parkeerterrein af, in het zicht van de kassa. Voor Marina moest het lijken alsof ieder ander goed terecht gekomen was. Achteloos volgeladen bood- schappenkarren, voor haar een weekloon. Had ik haar moeten vertellen dat we die dag bij mijn vader de troep op gingen ruimen in zijn aanleunwoning, waar we hem ondergebracht hadden, nadat hij twee keer in het ziekenhuis was beland met alcoholvergiftiging? Dat mijn zus dan wel in een grote wagen reed, maar als sales-accountmanager steeds vaker van baan moest wisselen, na een auto ongeluk dat sporen in haar gezicht had achtergelaten? Of dat ik in Amsterdam op een kamertje woonde dat men in deze streek nog te klein vond om gereed schap in op te bergen? Dit soort dingen zegt men niet, zeker niet tegen een vage kennis uit het verleden. Toch voelde ik me even bezwaard, daar op de bijrijdersstoel, voordat mijn gedach ten opgeslokt werden door de donkere klei van voorbijschie tende polders.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2014 | | pagina 76