O) O m KJ De deur naar warmer weer staat op een kier. De dooi biedt uitzicht op een dorre knekel van waterjuffer, dagpauwoog of krekel. Ik ben er nog, ik ben dan ook een mier. We hebben aan die lui een grote hekel. Dat fladdert en dat fiedelt, maakt plezier, maar nu zijn ze nog dooier dan een pier, door kou geveld, verzopen in de pekel. Wanneer ik voedsel tors door mierenstraten, dan kijk ik op als er getjirp weerklinkt. Het is niet goed, maar ik kan het niet laten. k Als vleugelloze voel ik me verminkt. Het liefste zweef ik weg bij al mijn maten u't het korset van groepsdwang en instinct.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2014 | | pagina 65