BRIEF AAN STELLA O» O» Lieve Stella, Hoewel het niet zo koud is als vorige week, toen we al vreesden voor een veel te vroege herfst, hangt er een grijze lucht boven Weerdinge. Het lijkt zo'n sombere, door een calvinistisch saus je overgoten, Nederlandse zondag te worden. Het is pas vrijdag en je vraagt je waarschijnlijk af waar ik het over heb. Ik zit in het gastenverblijf van Guus en Pita, op hun landgoed in de buurt van Emmen. Voor mij een ruim terras, met daarachter weelderig groen. Een bloementuin, verderop een boomgaard, want Guus produceert cider, daarachter een moestuin waar het hele gehucht van kan eten en dan een eindeloze, boomloze vlakte. Veen dat zich uitstrekt tot aan de Duitse grens. Het goed ligt nog net op de Hondsrug, op het zand. Het veengebied is, volgens de plaatselijke overlevering, en de mensen hier kunnen het weten, het terrein van de messentrekkers, een gebied waar enge mannen loeren op onschuldige pubermeisjes, die een zaam op de fiets door het vlakke land ploeteren van of naar de verre middelbare school. Er liggen plaatsen als Tweede Exloër- mond, Klazienaveen en Nieuw-Dordrecht. Daar, in Nieuw- Dordrecht, schijnen alle mannen Tinus te heten. Guus, afkom stig uit het oude Dordrecht, uit het westen, zoals men hier zegt, valt daar met zijn doopnaam, Augustinus, niet eens zo heel veel uit de toon, maar aangezien Nieuw-Dordrecht net zo'n gat is als Leveroy, waar ik vorige week een kijkje nam om het decor van Een zoon van Limburg van Chrétien Breukers met eigen ogen te zien, tref je Guus er weinig. Ze hebben dit landgoed een jaar na jouw overlijden gekocht, na Guus zijn pensionering. Ze hadden geluk hun Dordtse huis nog te kunnen verkopen voor- dat de economische crisis toesloeg. Hier in het noorden zijn de prijzen veel lager dan bij ons, want wie wil er verder wonen? Je VI

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2014 | | pagina 38