Even na vieren schrok hij op, bijna tijd. Hij moest naar huis. De flat voelde ondanks de centrale verwarming kouder aan dan zijn werkruimte. De buurvrouwen waren aardig, ook de Marok kaanse van nummer eenentwintig. Ze groetten hem en glim lachten, hun volle lach was voor familie, vrienden. Zij van nummer eenentwintig had de mooiste lach, klatergoud. Een woord uit een boek, maar hij wist precies wat de schrijver bedoelde. Dinsdagavond. Chinees, een loempia, drie stokjes saté. Eigen lijk had hij geen trek, nog steeds at hij niet graag in z'n eentje. Toch wrong hij met z'n vork het vlees van de stokjes. Zaak was nu niet af te vallen. Daar had Meindert al te veel voorwerk voor gedaan. Vanavond kwam zijn favoriete detective, aflevering The Surgeon. Ook al gezien, alles werd herhaald. Hij keek nog naar een late talkshow, iets over premies in de zorg en de nieuwe regelgeving voor boeren. Niet iets dat hem interesseerde. Nog drie dagen, dan nam hij afscheid op de zaak. Gebak, een klein feestje voor vierenveertig dienstjaren. Zijn gedachten gingen verder naar de dag daarna, ze brachten weer die vreemde onrust in hem teweeg. Zoiets als wat hij vroeger voelde als ze op vakantie gingen naar een onbekende bestemming en hij niet precies wist hoe het daar zou zijn.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2014 | | pagina 19