De 18-jarige Hertog Carl August nodigde hem in 1775 uit
om een getijdenloos bestaan te leiden in de stad Weimar.
De dichter als geurende wijsgeer met de status van minister.
Zo ontdekte hij de verwondering in het tuinhuis bij het park.
Hij zou voortaan de tijd verheffen tot een nieuwe beeldspraak.
De hofdame Charlotte von Stein was niet bepaald mooi,
maar haar ogen straalden opvallend veel zachtheid uit.
Zij gaf bovendien blijk van verstand en van goede smaak
en schonk hem de geheime sleutels van geduld en wanhoop.
Hij verborg voor haar een Griekse Y tussen de make up
in de witte handtas van Iphigenie op het eiland Taurus en
drukte een koele komma op de verloren hals van Egmont.
In een koets met vier donkere paarden reisde hij naar
het zuiden, naar het land waar de citroenen bloeien.
Hij zag Zwitserland opschieten, spelde de naam Venetië.
In Rome zou hij vier maanden lang kunstwerken bekijken.
Nabij Napels bestudeerde hij vulkanische gesteenten
en in Sicilië wist hij al wiedend de oerplant te bedenken.
Voor zijn ontbijt koos hij elke dag een glinsterende metafoor
maar na zijn avondwandeling lag de gevolgde weg bezaaid
met gedoofde citaten van zijn goede vriend Friedrich Schiller.
Terug in Weimar zag hij op straat Christiane Vulpius.
Hij hoorde het begerig ritselen van haar bewegingen
en griste voor haar één voor één al de vogels uit de lucht.
Zij woonden jaren samen in het tuiniershuis en hadden
vijf kinderen van wie alleen August volwassen werd.
Nooit zou hun liefde vertragen en in oktober 1806
trouwde de 57-jarige dichter met zijn 'klein eroticum'.
Wanneer hij zijn gedichten voorlas fonkelde de Duitse taal.
De toehoorders beklommen een wenteltrap van betekenissen
met de indruk dat de woorden voor het eerst waren gebruikt.