Q QJ VO Je wandelt fietst kajakt of zeilt. je kijkt naar vogels bomen bloemen. Je hoort geknor gekir gekras en verre kinderstemmen zoemen zoals de hommel op de roze Z rietorchis naast je in het gras. Je wilt als Adam het al benoemen. Je zit en ziet hoe riet en bladeren ^5 een grasperkje en een streepje vijver O met een w't zei' eroP omlijsten. IS| 'e knipoogt naar de zon en zwarte brokken als doodstille aalscholvers in slagorde verdrinken. Dan wordt het water weer zilver de lucht lazuur. Was dat daarnet geen witwangstern? Hij zit als woordklank in je hoofd met fuut en kluut en waterral g. met balsemien moerasrolklaver qj poelruiter dodaars bitterling qj en bij giftig sint-jacobskruiskruid een bunzing die een muis bespringt. De middagzon legt twee obolen °P Jouw °9en rnaar je ziet nog net Charon die zijn bootje vastmeert in het riet en je hoort zijn grafstem grommen: ik zweer dat ik voor het weer omslaat dit paradijs niet meer verlaat; tot dan kan nergens nog gestorven worden. >N

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2013 | | pagina 62