Zwijgend glijdt hij in zijn wijf
Er snel weer uit en uit zijn bed en zwijgt.
Zwijgend ontbijt hij als een zwijn en rijdt
Dan ijlings naar zijn bedrijf en zwijgt.
Zwijgend werkt hij zich de naad uit het lijf
Voor huis en tuin en kroost en zwijgt.
Zwijgend zegt hij soms een woord tegen
een hond een schaap een geit en zwijgt.
Zwijgend zuipt hij een stuk in zijn kloten
zwijmelt kotsmisselijk naar huis en zwijgt.
Zwijgend kruipt hij in zijn bed op zijn wijf
En valt snurkend in een bokkige nachtrust
Om 's anderendaags opnieuw een
Godganse dag te zwijgen.