"33
KJ
O
O
Os
LU
LU
't Welig laagland aan deze kant
van De Schreve staat in lege
halmen rietgras te kleumen aan
de waterkant. Het is najaar,
de wind krimpt, achter de kim
in een buil van licht schuilt zwanger
een zachte regen. Ineens voluit
als een open mond verbazing
-j- stort het licht in weidse akkers neer.
Lui ligt de najaarszon op haar rug,
te stoeien op het watervlak.
0) Even beroer ik haar met mijn pink.
Q)