gedreun. Niet van peutervoeten op parket, daarvoor is het te regelmatig. Het klinkt gedempt en zwaar en tegelijkertijd drei gend en kwaad. Wanneer ik doorloop merk ik waar het van daan komt. Uit mijn huis. Het is muziek, keiharde house muziek, een heipaal op onze zolder. Net als ik het huis binnenkom rent Fred de trap op naar de kamer van Joyce. Ik ga achter hem aan. Boven draait hij zich naar me om. Zijn zware wenkbrauwen staan op onweer. Dan stapt hij de kamer in. "Wat is hier aan de hand?" Ik duik achter hem de kamer in. Joyce ligt op bed. Buiten hoor de je alleen het gebonk van de bassen, hier krijsen ook de hoge tonen. Fred draait het volume omlaag. "Alsof wraak nemen helpt," zegt hij. Joyce staat intussen met een rode kop naast haar bed. "Natuurlijk. Het zal ze leren." Hij schudt zijn hoofd. Ik zeg duidelijk: "Ik kan haar niet helemaal ongelijk geven." Het is vier weken lang hetzelfde. Op zaterdagavond of zondag middag zet Joyce haar muziek meedogenloos aan. Het dreunt door het hele huis. Als de buren lawaai blijven maken mag zij het ook. Daar is niets tegen in te brengen, zeg nou zelf. Op een zondagmiddag, Joyce heeft net haar muziek uit gedaan, komt de buurvrouw onze oprit op. Ze loopt moeilijk en lang zaam, ze schommelt. Wanneer ik opendoe zie ik de reden: ze is hoogzwanger. Ze bloost niet meer zoals een paar maanden geleden, ze heeft wallen onder haar ogen. Vannacht is Joyce tot één uur doorgegaan. "We moeten praten." Haar stem is iel. "Er is niets meer te zeggen." Ze slaakt een zucht en zwijgt. Ondertussen zeggen haar ogen genoeg, stel ik vast. "Je bent hier de afgelopen weken zeker vier keer geweest," zeg ik. Ze blijft staan en kijkt met grauwe ogen. "Kom binnen," geef ik de buurvrouw ten slotte haar zin. Als ze de kamer binnenkomt zegt Fred: "Koffie?"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2013 | | pagina 16