En toen viel opeens de hemel neer ik lachte en was blind en was weer kind wild en stom in de buik van mijn moeder met armen en benen die onbedreven bewog' en pakten en liepen. Beelden rondom Geen vloer, geen dak wat is - verdwenen. Ik ben sinds ik was een ademtocht uren de anderen - een ogenblik als in de zee er klopt iemand - weg die wereld! O, dat ik mij toch staande mag houden bruggen en polen miljoenen handen heb ik nodig mij draag je niet, dood, ik maak mij zwaar tot zij komen en uitgraven tot zij mij hebben dan ga je met lege handen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2012 | | pagina 95