QJ
O
o>
u
CM
Cs
C
Uiteindelijk tekent zich
een lichaam op zijn netvlies af:
het is een vrouw
ze zit aan de tafel
in grimmige kronkels
doet ze haar ding:
hij kijkt haar gebedenboek even in:
doordringend gedicht
(wat is ze gedreven).
Soms, uit haar stilleven weggeplukt,
QJ verdwijnt ze: de deur uit, de straat op
de wereld - ook dat willen wij,
wij dolende dwazen.
(Laatst, op een kunstveiling
zag ze de schimmige H. terug
- zijn eeuwige sjaal,
een hand in de hand op zijn rug).