Aarzelend treedt hij uit de chaos te voorschijn
als een stille, delicate, beschadigde figuur.
Bij ieder contact verliest hij zijn huidskleur
en ziet zijn identiteit aan flarden getrokken.
Daarom plaatst hij zijn emoties op internet
tot zijn overladen ziel luid en zielig crasht.
In het Café de Flore laat hij een woord vallen
op de jas van Samuel Beckett, hun gesprek blijft
de hele avond duren, zij het met lange stiltes.
Urenlang stappen zij door het hart van de nacht
tot Montparnasse verschijnt in nieuw daglicht.
In gips bouwt hij een schrale kale boom op,
het enige decorstuk voor 'Wachten op Godot'.
Dan betrapt hij de eerste oogopslag van de morgen,
de illusie van een beeld hapert aan zijn vingers.
Alles wordt plotseling van nooit naar nu verplaatst.
Maar de tijd maakt zich heel snel uit de voeten
en een ontrouwe zon gedraagt zich heel vreemd.
Hij tekent portretten van zijn vrienden
Louis Aragon en Jean-Paul Sartre, maar
hij schildert tweemaal jean Genet, die
zijn bezoeken aan het atelier beschrijft
tot voorbij de grenzen van zijn naam.
In een Zwitsers ziekenhuis op 11 januari 1966
geeft zijn klagend hart het op. Drie maanden
eerder schreef hij in een kort gedicht:
'Het betekent allemaal niet veel.
Het proberen is echter alles.
Hoe prachtig!'