RECHTER
Die middag nam ik kort afstand van mijn dagen hier,
mijn rol, de stukken voor me, de kale troost van de routine,
en zo waarlijk hielp mij de man tegenover mij, in kleren
van de strafinrichting, traag bewegend als een reiger, zijn
erfzonden steeds onder handbereik. Niet door zijn lange
gestalte, zijn ruw geschoren gezicht, of omdat hij glimlachend
langs mij heen keek, de aanklacht als een lied bleef herhalen,
maar vanwege het zonlicht van maart dat door een hoog
raam op hem viel en dat hem voor mij toen een landeigen
gratie verleende.