aankijken, strak en heet. Ada begint als eerste te kreunen. Een hoge alt, flarden sopranino op momenten dat het genot niet meer te houden is. De prelude op een toccata voor kerkorgel van Bach. Klei volgt met een zware en langzame baskreun in de maat van de eindeloze onberijmde psalmen die tijdens de dien sten door dezelfde ruimte galmen. Zijn grote knuistige hand gaat schokkend heen en weer over zijn gezwollen geheim. Wat volgt is de trans, de trage cadans, de bewegingen die heftiger, intenser en schokkender worden. De geluiden die ze maken vloeien ineen, zoals orgelklanken samensmelten met het een tonige gezang van de gelovigen. En steeds kijken ze elkaar aan. Ze komen snel en gelijktijdig, geroutineerd als altijd maar met de sensatie van een eerste keer. De kerkvloer en het binnenste van Ada's dijen zijn de glanzende getuigen van de paringsfuga die zojuist is opgevoerd. En nu liggen ze ineengestrengeld op de kerkbank, elkaar schoonlikkend als dieren en wetend dat het altijd zo zal blijven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2010 | | pagina 85