Warrig zucht de vrouw om wat er is:
niet meer de nachten die een man vol vuur
voor haar verzon, maar de lakens
van een witte slaap. Ze leest
een blad in deinend licht, telt af
en toe een schaap en ademt dieper
opdat kalmte om haar dicht.
Maar het duister blijft breed als de borst van
die ze mist, en het bed is een boek
waarin de vrouw zich keer op keer
van pagina vergist.