Een meisje was gestorven
uitgestrekt in de bocht van de rivier
waar de warmte van een late zon hing
en geen tak, geen grasstengel bewoog -
niemand kon de doodsoorzaak vermoeden,
alles was egaal maar ruig geschilderd
alsof de kunstenaar er vrede mee had
misschien was het de angst in haar ogen
en een hand lichtjes grijpend naar lucht
maar angst en rust zijn geen vijanden
en de schilder had zijn voorbije leven
gezien in de spiegel van zijn badkamer
-zo doodgewoon is tragiek soms -
voorbijtrekkend als een stelletje huursoldaten
dobbelend en morrend om soldij
en te midden van hen een vrouw
die zich gaf aan de meest biedende
wie weet zelfs om andere levens te redden
en toen hij het hoofd schilderde, het haar
en het warme lichaam dat zich soepel
in de plooien van de aarde boog en ingroef
voelde hij de pijn van een nooit geboren liefde