meer vormde; toen het karrenspoor vervangen was door de
geplaveide weg en de woudreuzen door de gigantische, rook
uitbrakende schoorstenen van de industriële revolutie.
Heinrich Schliemann (1822-1890), de achterdochtige en geslo
ten, naar erkenning hunkerende man die als eerste de schatten
van Troje en Mycene opgroef, maakte als jong zakenman twee
reizen door de landengte van Panama, waarvan zijn beschrij
vingen de twee polen van onze beschouwing van de wildernis
en de wilden lijken te weerspiegelen. In 1851 doorkruiste hij
het gebied van oost naar west, op weg naar Californië. "De
landengte van Panama is een onmetelijk paradijs," meldt hij,
"waar de nakomelingen van Adam en Eva de gewoonten en
gebruiken van hun voorouders bewaard schijnen te hebben,
want zij lopen geheel naakt en leven van de vruchten die de
prachtige tropische plantengroei om hen heen in vorstelijke
overvloed verschaft. Hun belangrijkste kenmerk is een ver
schrikkelijke luiheid, die hen niet toestaat zich ook maar met
iets bezig te houden; zij kennen geen groter geluk dan maar de
hele dag in hun hangmat te liggen en te eten en drinken, 't Zijn
eigenaardige mensen." Niet precies nobele wilden dus, maar
toch bewoners van een onschuldig en paradijselijk oord. Eind
1852 keerde Schliemann terug uit Californië en doorkruiste
opnieuw dezelfde landengte, bepakt nu met angstig bewaakte
goudstaven en wissels op Rothschild, geplaagd door regens en
koortsen, in de steek gelaten door de gidsen. Rauwe kamhage-
dissen dienden nu noodgedwongen tot voedsel, ratelslangen
en schorpioenen vielen aan - ook was er permanente vrees
voor aanvallen van diezelfde Indianen die het vorige jaar nog
zo indolent en vredelievend hadden geschenen. Welke wisse
ling van lichtval had het paradijs tot hel gemaakt? Schliemann:
"We geraakten zo vertrouwd met de dood dat die voor ons alle
verschrikking verloor en we ervan gingen houden en de dood
gingen beschouwen als het einde van ons langdurige lijden. Zo
kwam het dat we lachten en ons amuseerden met de stuip
trekkingen van de stervenden en dat er misdaden onder ons
werden begaan; misdaden zo verschrikkelijk! dat ik nu, zoveel
later, er niet aan kan terugdenken zonder koude rillingen van
afgrijzen." Schliemannbiograaf Robert Payne suggereert dat er
met die verschrikkelijke, nooit onthulde misdaden kanniba-