De dag ingesloten door winterse duisternis.
Protesterende vrouwen in koude tenten,
voor deze keer ontsluierd, ogen die branden van de
Ze stampen in gewatteerde jacks rond vuren,
zonder glamour, ze lachen vaak
en leren zichzelf welsprekendheid aan.
Modder en de rauwe essentie van het kamp
brengen hen voor de televisiecamera.
Afwezig de vrouwen op oude foto's,
de jongste van hun vier kinderen op de arm,
donker kijkend, de haren bedekt,
lichamen wasachtig als cyclamen;
afwezig, al die slachtoffers.
Nieuwe stemmen schuren de keel,
nieuwe kledij, gedaanteverwisselingen.
Vrouwen in zachte rokken op de vlucht
werden uit de puinhopen gehaald
in wervelende sluiers van as.
De geschiedenis kwam als een verleider
die sprak: dit is de schoonheid van vrouwen
als de bom valt. Gekweld
schikken jullie je rokken om je slapende kinderen.
Daarentegen blijven zij de hele winter
op deze plek; eten ze uit pakken en potten,
blijven verstandig, lijden geen honger
en strijden iedere dag bij de hekken.
Uit: The Apple Fall, 1983.