De stormvloed was een echo uit de beste kamer
op zondagochtenden na kerktijd
met sigarenrook en stemmen van ooms
die gewend waren het land te beschreeuwen.
Wat wisten wij van loeiende winden en
kruivende golven tegen een wijkende dijk?
Verre beelden uit langdradige gebeden
als God het weer eens op zijn heupen had.
Wij droomden ondertussen van zomers
in het stadsplantsoen,
waar wij mieren vingen en soms een tor,
om die thuis te verdrinken in een emmer sop.
De echte goden, dat waren wij tenslotte.