Ik zou het fijn vinden een barmeisje te zijn. Achter een glim
mende toog staan, glazen oppoetsen, drankjes serveren, leuke
muziek draaien en praten met klanten. Met alle klanten. Ik zou
het beter doen dan die barman.
Ik ondertekende mijn contract in een rommelig voorkamertje.
Het waren veel bladzijden en de letters dansten weer. Ik vertelde
het haar. Van het lezen en het schrijven. En van het traag zijn.
Dat zeiden ze altijd, mijn moeder en mijn leraars en mijn
vriendje. Dat ik traag ben. "Maar niet lui," zei ik haar, "zeker
niet. Ik heb voor sommige dingen gewoon wat meer tijd
nodig." Ze zei dat ik me geen zorgen moest maken. Dat het
haar echt niets uitmaakte. En ze hielp me. "Hier en hier moet
je tekenen", zei ze vriendelijk. Ik schreef mijn naam zo mooi
mogelijk. Ondertussen kwamen er andere meisjes binnen. Ze
trippelden rond op hoge hakken en ze hadden glanzende
rokjes aan en open topjes die ik nooit zou durven dragen. Toch
was dat het eerste wat de vrouw me zei nadat ik haar de pa
pieren had teruggegeven. Dat ik meer van mijn lichaam moest
laten zien. Ze rommelde in de mand tegen de muur en trok er
een glitterjurk uit die ze me voorhield. "Te smal", wou ik
zeggen, maar op dat ogenblik galmde een bel door het gebouw
en hoorde ik voetstappen en mannenstemmen in de kamer
ernaast. Terwijl de andere meisjes al wegstoven, trok ik mijn
jeans uit en wurmde me in het jurkje. "Beeldig", zei de vrouw
en ze lachte naar me. Ze zei ook iets over veiligheid. Dat het
mijn eigen verantwoordelijkheid was. Ik begreep niet wat ze
bedoelde. "Je weet wel", zei ze, geïrriteerd ineens. Ik knikte
maar en ze lachte gelukkig weer. "Jij ook", zei ze, "lachen van
af nu. Altijd lachen." En voor ik nog iets kon vragen of zeggen,
had ze me al bij de arm genomen en voerde ze me mee de bar
in, recht naar de man die nog als enige aan de glimmende toog
zat.
Hij was lief met me. Hij nam meteen mijn hand vast en vertelde.
Over zijn boerderij. Over de honden. En de duiven. Hij was
duivenmelker en bijna al zijn tijd ging naar die beestjes, zei hij.
Hij vond dat ik er angstig uitzag. Als een vogeltje dat uit het
nest was gevallen. En hij vroeg hoe ik erin was gerold. Of
iemand me ertoe dwong. Ik begreep het niet. "Van wie moet je