een godswonder, zijn vader moet wel erg op de penning zijn,
en de buurvrouw van de broer van die en die, die alweer een
miskraam heeft gehad. Die achterneef rijdt evengoed al jaren
auto. En dan de politiek, dan wordt het schreeuwen en met
de armen zwaaien dat het een aard heeft, ook al zijn we het
volkomen eens. De regering deugt niet, heeft nooit gedeugd
en zal ook in de toekomst nimmer deugen. Ik denk aan papa
Kostas en probeer me de regels van het tavli te herinneren. Er
zijn drie vormen, hoe heten die ook alweer? Ik begin een beetje
te twijfelen aan mijn inburgering, maar papa Kostas is een
geduldig man, die legt het me nog wel een keer uit. Onder
tussen geraakt de ouzo aan zijn einde. Ik wenk Vicky en bestel
nog een flesje van twee deciliter. De muziek, het park, het
groen...ik wil nog even niet weg. Eigenlijk wil ik hier helemaal
nooit meer weg, maar dan moet ik me ter plekke dood drinken.
Daar heb ik het geld en de energie niet voor en ik wil het die
lieve Vicky ook niet aandoen.
Uiteindelijk reken ik af. Wat nu? Het zou verstandig zijn om
thuis van een verdiende siësta te gaan genieten, maar ik besluit
tot een wandeling. Via de boulevard - er liggen opvallend
weinig schepen op de rede, dat was voor de kredietcrisis wel
anders, maar het kan natuurlijk ook met de vakantietijd te
maken hebben, weet ik veel - loop ik naar de Agia Sophiastraat
en strijk daar neer op het terras van het Varken. Ach, een Leffe
moet kunnen. Een tweede ook. De aardige serveerster, met die
mooie benen, hoe heet ze ook alweer, ik ben te bleu om het te
vragen, probeert haar Duits op mij uit. Dat doet ze wel meer en
als ik in een goede bui ben, krijgt ze ook in het Duits antwoord.
Mijn Duits, maar zij vindt het prachtig. Nog maar een Leffe
dan, waarna ik uiteindelijk merk dat ik in bus 14 zit, op weg
naar de halte meisjesweeshuis. Thuis rol ik mijn bed in, maar
word na enige tijd gewekt door de telefoon. Papa Kostas. Of ik
naar het kafeneio kom voor een potje tavli. 'Maar patir,' zeg ik,
'het is half acht in de ochtend.' 'Ik begrijp het al,' bromt hij, 'te
lang bij Xarchakos gezeten. Ik bel je nog wel,' en hangt op.