Ik haalde mijn jas en hoedje van een haakje bij de deur. Buiten gekomen moest ik een hand voor mijn ogen houden. De zon scheen ongemeen fel en warm. Binnen enkele tellen voelde ik een zweetdruppeltje vanuit mijn nek tussen mijn schouder bladen naar beneden kruipen. Ik zette mijn hoed op, legde mijn jas over mijn arm en liep terug naar het gat in het hek.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2009 | | pagina 31