Nabij de grens van de stad lagen de akkers in het volle zicht
van veel van onze ramen. Ze lagen verspreid voorbij de over
hellende hekken onder een heldere, ronde maan, onweerleg
baar veilig voor de puntige silhouetten van de korenschoven
en de menselijk gevormde figuur die in de nachtelijke een
zaamheid stond vastgenageld. Het hoofd van de figuur hing
naar voren gebogen alsof een ongrijpbare sluimer zich in zijn
strooien lichaam genesteld had en zijn slappe armen waren uit
gespreid op een manier alsof hij elk moment wilde wegvliegen.
Voor een ogenblik leek het alsof een aanhoudende wind de
flappen en de mouwen van de met lappen aangenaaide overall
deed opwaaien; en het zou een krachtige wind moeten zijn die
er voor zorgde dat het aangenaaide hoofd op en neer knikte
terwijl het droomde. Maar niets anders bewoog mee; de uitge
droogde korenschoven stonden stijf en stram en de bomen in
de verte stonden onbewegelijk in de heldere nacht. Slechts één
ding leek te leven, daar waar het maanlicht op het dode veld
viel. Er waren mensen die beweerden dat de vogelverschrikker
zelfs zijn armen en zijn gelaatloze gezicht omhoog richtte naar
de lucht alsof hij zichzelf aan de hemelen wilde toevertrouwen,
terwijl anderen dachten dat zijn benen wild om zich heen trap
ten als die van een man die werd opgehangen en wiens gespar
tel schijnbaar eindeloos lang bleef aanhouden voor hij ineen
zakte en stil hing. We ontdekten dat veel van ons die nacht uit
onze bedden waren gedreven om als getuigen het vreemde
spektakel te aanschouwen. Nadien zou het tafereel dat we ge
zien hadden, wat daarvoor ook de reden geweest kon zijn, ons
niet met rust laten maar meedogenloos aan de uiteinden van
onze slaap blijven knagen tot de volgende ochtend.
En gedurende de betrokken uren van de volgende dag konden
we er ons niet van weerhouden de plek te bekijken waarover
inmiddels de nodige geruchten de ronde deden. Als pelgrims
liepen we door het veld waarbij we nauwkeurig de overblijfse
len van de oogst afzochten naar voortekens. Hierbij omcirkel
den we de vogelverschrikker alsof het een afgodsbeeld was, een
heilige maar ontijdige reïncarnatie van een exotisch Godswe
zen, gestoken in een sjofele vermomming. Maar alles op het
land scheen onwelwillend te staan tegenover onze zoektocht
naar een verklaring en onze congregatie verloor zichzelf in een
zenuwachtige beneveling. (Met uitzondering uiteraard van Mr.