vormige contouren wierpen de kleuren zichzelf in de duisternis
en spatten uiteen op onze straten en velden en in onze gezich
ten. Alles lichtte op in het vuurwerk van een nieuwe herfst.
Die nacht bleven we thuis en stonden we opgesteld achter onze
ramen. Het was ook geen wonder dat zo velen van ons hem za
gen die op die oplichtende vooravond door de straten doolde,
en deel werd van de uitbarstingen en vieringen. Bezeten door
de extases van een duister festival bewoog hij zich voort in een
trance, met in zijn hand dat grote ceremoniële mes waarvan
het vlammende lemmet in duizend glinsterende dromen op
flikkerde. Hij werd gezien, alleen, staand onder enkele bomen
wier kleuren op hem schenen en zijn gezicht en zijn sleetse kle
ren beroerden. Hij werd op de gazons van onze huizen gezien,
als een verstijfde vogelverschrikker die uit een lappendeken
van kleuren en schaduwen bestond. We zagen hem terwijl hij
behoedzaam langs een houten schutting sloop die nu beschil
derd was met een trillende, kleurige gloed. Uiteindelijk werd hij
gezien op een zeker kruispunt in het centrum van de stad; maar
op dat ogenblik was hij, zoals we zagen, niet meer alleen.
In de heldere nacht werd hij geconfronteerd met twee mensen
die wij geen van allen kenden; een jonge vrouw en, dicht tegen
haar aangedrukt, een kleine jongen. Het was niet ongebruike
lijk dat vreemdelingen onze stad bezochten of zelfs een van de
omliggende boerderijen aandeden - het waren mensen op
doortocht of, in een enkel geval, iemand die een ogenblik ver
dwaald was. Het was nog niet te laat voor reizigers om nog op
pad te zijn, dat zeker niet. Maar zij hadden daar niet moeten
zijn, die twee. Niet die nacht. Ze stonden daar als aan de grond
genageld voor een figuur die elke omschrijving tartte, een we
zen dat het heft van het mes in zijn hand bijna fijnkneep zoals
de vrouw de hand van de kleine jongen vast hield. We hadden
iets kunnen doen maar deden dit niet. We hadden een poging
kunnen ondernemen om hen te helpen. Maar het geval was dat
we diep in ons hart wilden dat hen iets zou overkomen - we
wilden dat de twee voorbijgangers het zwijgen zou worden op
gelegd. Dat was ons verlangen. Alleen dan konden we er zeker
van zijn dat ze niet konden vertellen wat ze wisten. Onze angst
was niet wat deze indringers te weten konden komen over de
bomen die zo onnatuurlijk opgloeiden in de nacht; of over de
gonzende geluiden die steeds meer de vorm begonnen aan te