der gereedschap waarmee het ding dat op zijn land was gaan groei
en, dit zonderlinge uitwas van de oogst, uitgegraven kon worden.
Het had een eenvoudige opgave moeten zijn: de grond was rond
om het zwarte groeisel ongebmikelijk los en het schrale wezen zelf
kon nauwelijks enige weerstand bieden tegen het brede lemmet
van de boer. Maar toen de oude man probeerde het ding met zijn
bijl als een stuk brandhout in tweeën te hakken, wilde het gedrocht
niet splijten. De bijl drong de donkere massa binnen maar werd
door de substantie omsloten alsof hij wegzonk in stug slijk. De boer
trok aan het heft en het lukte hem zijn bijl weer los te krijgen, maar
onmiddellijk liet hij hem vallen. 'Hij trok aan me/ zei hij met een
lage stem. 'En jullie hoorden dat geluid.' Inderdaad, het geluid dat
de omgeving al een dag lang getergd had - alsof ontelbare insecten
lachten - leek even in toon en intensiteit iets toe te nemen toen het
ding door de bijl geraakt werd.
Zonder verder een woord te zeggen, begonnen we de aarde op te
graven waar de zwarte staak de grond in ging. We groeven behoor
lijk diep totdat de invallende duisternis onze pogingen dwong te
stoppen. Maar hoe diep we ook wroetten, het was niet diep genoeg
om de onderkant van het zwarte groeisel te bereiken. Daarbij wer
den onze pogingen gehinderd door een perverse weerzin, als in het
geval van iemand die in dilemma een afstervende ledemaat moet
wegsnijden om te voorkomen dat de ziekte zich zou verspreiden.
Het was bijna geheel donker toen we uiteindelijk van het veld weg
liepen, de wolken van die dag waren inmiddels ineengesmolten en
verborgen de maan. In de duisternis fluisterden onze stemmen ver
scheidene strategieën zodat we alsnog iets konden ondernemen in
wat ons tot nu toe niet was gelukt. We fluisterden, al zou niemand
van ons hebben kunnen zeggen waarom.
De grote schaduw van een maanloze nacht omsloot het landschap
en belemmerde ons het zicht op de akker van de oude boer en op
wat zich daar gemanifesteerd had. En toch leken zoveel huizen in
de stad de wacht te houden tijdens de schimmige uren. Over de ge
hele lengte van de straat schenen gedimde lichten door de gordij
nen; en maakten dat onze keurige houten woningen zo klein leken
als poppenhuizen in de donkere, ritselende krochten van het sei
zoen. Boven de daken hingen de glazen bollen van straatlantaarns
als kleine manen in het verdichte gebladerte van de iepen, de eiken
en de esdoorns. Zelfs in de nacht verried het licht het festival van