En als je weer uit dansen gaat, neem mij dan met je mee... Hoe moet ik het gevoel beschrijven, waarmee ik enkele dagen na je dood langs het water liep. Ik voelde me alleen. Ik liep maar wat. Van een overhangende struik brak ik een takje, en bracht het, zonder erbij na te denken, naar mijn mond. De geur was zo intens, dat ik niet wist wat me overkwam. De lucht was koel. Het water kalm. De wereld was volkomen onschuldig. Ik proefde die onschuld in mijn mond, in de stilte om me heen. Nee. Nee. Er is geen schuld, geen pijnlijke sterfelijkheid. Het kan niet anders, of jij zult voor altijd bestaan. Later, ergens tussen de bomen achter in de tuin, jouw gezicht. De namiddag licht als een lieve heersbeestje op mijn arm.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2008 | | pagina 71