Een jaar of tien geleden ervoer ik in een West-Duits bergdorpje diezelfde kloof, vooral gevoed door onbegrip, wat leidde tot dit gedicht: Ossies westwaarts Jaren na de Wende gestrand aan de bar van een plotseling logement (een Mercedes tikte tegen de eierschaal van hun Trabant) zijn ze vreemdelingen in het nauw man en vrouw, gehuld in bodemprijzen groot gebarend, met haperend accent slaan ze hun beitels weer in de Muur: Bei uns..., bei euch... bei uns..., bei euch../ hoe alles wrikt, hoe lang al lang nog Een klein West-Duits gehoor twee mannen en een hertenkop geeuwt van morgen vroeg weer op (Uit Huisbroei, uitg. Thomas Rap (De Bezige Bij), 2003) In april 2008 ontmoette ik in Glasgow op een conferentie van het International Writers in Prison Committee de vroegere DDR-dissidente Freya Klier (Dresden, 1950). Ze behoort tot de generatie van de 'Achtenzestigers', waarvan ook auteurs als Volker Braun, Stefan Heym en Christa Wolf deel uitmaakten: een geëngageerde generatie die haar humaan-socialistische idealen zag vervliegen toen de Praagse Lente door de troepen van het Warschau Pact de kop werd ingedrukt. Freya had in 1968 vergeefs geprobeerd per boot de Oostzee over te steken, waarvoor ze tot 16 maanden gevangenisstraf werd veroordeeld.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2008 | | pagina 36