Er was niet veel voor nodig, zeven dagen en wat licht zodat het aangezicht op aangezicht kon bogen en de wereld op een blik. Wie maakt hem open als niet jij en ik stampen op zijn geraamte, tortelen in zijn wei, als niet jij en ik de kracht van aarde beschrijven, twee tellen in de hals van een zwaan, een weg in klinkers spellen, en niet, niet verdwijnen in de status van een lijf, het kamschoon, nek geschoren, papjammerend verblijf, waar de polsslag van de aarde, de aarde die maar drijft, de zon die maar lust, de lucht die zucht. Jij en ik staan te kijk in het vruchtbaar hemeloog, op het broze hoerenbed verdwenen onder steen, beplakt met daken; en ik schrijf: men verstaat de adem, men verstaat het mechaniek, maar de mens, de mens verstaat zich niet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2008 | | pagina 66