De geblondeerde vrouw zegt: "Wil jij even helpen met de knip
van mijn poederdoos, want ik wil mijn nagellak niet bescha
digen." Ze heeft die ochtend pas haar nagellak aangebracht. Ze
verkiest rode lak. Die past het best bij haar huidskleur. Ze kent
de macht van kleuren. Mannen vallen voor rood. Niet de jonge
mannen, maar daar is ze nu even niet in geïnteresseerd. Wél de
wat oudere mannen. Bij voorkeur diegenen die geld hebben. Al
zit ze daar nu niet op te wachten, niet in dit café. Het is niet het
soort café waar vermogende mannen komen. "Ik ben nog jong
genoeg," zegt ze. "Ik ga me niet opsluiten. Ik heb heel wat kwa
liteiten." Ze zucht diep. Ze kijkt op haar GSM. "Hij heeft gister
avond vier keer gebeld. Hij ziet me graag, zegt hij, maar ik wil
me niet binden. Als vriend, ja, maar niet de hele dag in huis.
Venten, met hun sokken die overal rondslingeren. En drinken.
Ik haat zatte venten. Met hun haantjesgedrag." Ze kijkt op. De
man achter de toog heeft nauwelijks naar haar geluisterd. Zijn
aandacht is bij het televisietoestel. Venten! Kunnen maar aan
één ding tegelijk denken.
De oude man gunt de geblondeerde vrouw geen blik. Hij bezit
niet meer de passie die hij in zijn jeugd had, nu hij beseft hoe
dichtbij zijn levenseind wel is. Zijn onverschilligheid jegens de
vrouw is echter maar schijn: in werkelijkheid haat hij dit soort
egocentrische sloeries, die al meerdere mannen hebben ver
sleten en nu, bij het aanbreken van wat zij ontkennen als hun
middelbare jaren, nog een laatste zwempartij in de vijver van
de jeugd riskeren. Rechts van hem laat de televisie een vloed
landschap zien, en hij hoort iets over een storm en over twee
weken aanhoudende regen, maar hij wéét dat het over een ver
land gaat waar dit soort stormen en rampen tot de gebruiken
horen. Zonet was hij nog gefascineerd, nu heeft de verveling
toegeslagen, zijn dokter zegt dat het te maken heeft met zijn
vergeetachtigheid, hij kan niet lang meer bij één enkel onder
werp blijven. Waarom zou hij ook? Tijdens zijn jeugd interes
seerde niets hem - behalve vrouwen - en vervolgens was zijn
leven ongemerkt voorbij, en in het café had hij geen vrienden,
alleen mededrinkers. De waarschijnlijkheid van een verrijkend
leven was nooit bij hem opgekomen en slechts nu heerst het
besef dat hij het allemaal weggooide, zelfs die dingen die hij
nooit bezat. Maar aan het slot, zo denkt hij, sterven we alle
maal met lege handen.