"Ja, daarin ben ik niet half zo goed als jij, Punchinello."
Moeizaam bewoog hij zijn hand en klopte op de vloer naast
hem.
"Kom dan maar naast me zitten, totdat het niet meer hoeft."
Dat deed ik.
Bij het invallen van de avondschemering hield Punchinello op.
Hij werd slap en zakte omver, tegen me aan. Ik sloeg mijn
armen om hem heen en hield hem stevig vast. Ik probeerde
te denken aan vroeger, maar ik rook niets dan schimmel en
duivenstront.
Het is nu donker. Grote sneeuwvlokken dwarrelen door de
gaten in het dak naar binnen. Als ik lang genoeg wacht ver
anderen ze me misschien in een sneeuwpop. Ik houd Punchi
nello nog steeds vast en ik wilde dat ik kon slapen, om in mijn
slaap te dromen over een ander bestaan dan dit.