aten we het brood op. Die keer verraadde Jaunplume ons, om
dat wij hem niets hadden gegeven. Hij hoopte dat Cagliostro
ons zou straffen, maar de meester moest er om lachen.
Later die nacht werd ik bijna overreden door een voortrazende
koets. Ik slaagde er maar net in om uit het pad van de paarden
hoeven te springen. Ik geloof niet dat de koetsier op de bok
me zelfs maar gezien had. Ik besloot voortaan in de buurt van
gasverlichting te blijven waar het maar kon. Toch moest ik
's nachts zoeken, 's Nachts heeft deze stad een ander gezicht. Had
Punchinello gezegd. Een verborgen gezicht.
Ik herkende het tweetal uit de versnipperde anekdotes die ik
Punchinello ontfutseld had.
De vos leunde tegen een lantarenpaal, hij stond als een mens
rechtop, op één van zijn achterpoten, het andere hing er slap
jes bij. Hij zag me dichterbij komen en fluisterde iets tegen zijn
metgezel, een grote zwartgrijs gestreepte kat die in de goot zat.
De kat hield beide ogen gesloten, maar had waarschijnlijk mijn
voetstappen al straten daarvoor gehoord. Als ik me haastte
klonken mijn stappen als klompen op de keien. De kat knikte
flauwtjes en streek zijn snorharen tegen zijn snuit.
"Zijn jullie degenen die ik zoek?" vroeg ik.
"Dat ligt er maar net aan," antwoordde de kat met een brede
grijns, "naar wie je op zoek bent."
De vos knikte instemmend boven het hoofd van zijn metgezel.
"Ik ben Reinaarde," zei de vos, "en deze meelijwekkende ziel
aan mijn zijde is de Cyperse Kater."
"Punchinello heeft me over jullie verteld."
"Punchi...nello." De vos sprak de naam uit zoals Cagliostro
wijn proeft.
"Kennen jullie 'm?"
"Lange vent?" zei de vos, "Grotesk gezicht met hangende
mondhoeken? Lange neus die glimt als een snavel?"
"Hij is groter dan ik."
"Nee, jij bent een stuk kleiner dan hij," beweerde de kater stel
lig. Ik vroeg me af hoe hij dat kon weten, want hij had zijn
ogen nog steeds dicht.
Ik dacht erover hem dat te zeggen, maar de vos was me voor.
"Misschien," zei hij, "ja, misschien kennen we jouw Punchi-