O O Q DE RONDE VAN DE STAD of tot aan het gaatje De merels floten toen of 't nachtegalen waren. Een vleugje wind stond er vanuit het westen. Bastaardse manneneenden beklommen reeds langdurig lA/llflrtrAArscj/sr. I 11~\ f lf r~\ rl"> r~\ s~\ n 4- i A mmfAn .v. 4* Ia i I a wn O 0> a wijfjeseenden. De waterhoentjes wipten met hun bibberkontjes in de donkere vesten. Op 't Ooster bolwerk lag een tak af van die kastanjeboom, geen kleine. 1st Uit de tympaan van het nabijgelegen kerkgebouw klonk ribbenkastmuziek; aanhoudend en wat klagelijk. Op 't joodse kerkhof aan de Walensingel zag je opstaande zerken liggen. Uit nevelslierten van het bolwerk kwam een gestalte tevoorschijn, 't Was Mauw van Wittene warempel; weger van lood en van roodkoper. Toen ik het goed zag was hij bezig zijn rafelijk bedkleed recht te trekken. Langs 't Achter singeltje stond toen de stulp van Peet Neuféglise. Zwart als kolen waren de haren van Manorca, Neufs echtgenote. qf En toen Manorca (gitzwarte lokken had ze) haar boekdeel uit had, had zij het wel gezien en trok er tussen uit! Zo deed ze. Bii 't Hof van Tange trof ik een slepersbaas aan, 't was Daniëlse. - Straks word ik vierenzeventig. Ik ben nu drieënzeventig. De ronde van de stad is bijna rond. Meldpunten zijn er nog, een stuk of drie. De Blauwedijk omvat een stuk der oude stad; o Middelburg! O, Ijzeren Arie, hun som is bijna af; ik zeg het. Toen Jezus 3 Christus, de gezalfde, zijn hangplek had verlaten (O hing hij, ging hij tot aan het gaatje. ir> NO

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2006 | | pagina 67