Ik had een snoer van slangen om de hals en ik zag het licht, een sliert Zeeuws licht boven Zoutelande. Aan de rand van het Veerse Meer herkende ik de bevende heer Bavink, en bij Domburg vond ik het lijk van Mathilde Willink op het strand. (Zij had zilverige schubben op haar bips en groen gebleekt zeehaar in plaats van haar ooit zo weelderige Medusahaar.) Van op de hoogste duin ontwaarde ik geen andere naakt badende Muze, en staarde dan maar naar de branding en de wijde weidsheid van de wateren. Tot een stijve noordooster al die slangen en serpenten aan flarden woei.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2006 | | pagina 66