uit de hand. Raak hem niet aan, schreeuwde hij, hij heeft een bom bij zich, raak hem niet aan! Paniek overmeesterde de menigte. Ze duwden elkaar, sprongen over elkaar heen, sloegen de ruiten stuk en doken naar buiten. Vijftig meter verder klau terden ze het perron op van het station aan de Potzdammer Platz, huilend, jankend, in complete chaos. Terug in het trein stel kroop onze held overeind, zijn gezin zat onder het bloed. Zijn vrouw troostte hun krijsende kind. De profeet lag vertrokken in een pijnlijke grimas, zijn gezicht een uiting van de hel waarin hij zich bevond. Een perfect schot, de kogel draaide zich door de schedel, precies tussen de ogen. Hij was op slag dood, zei de agent in de leren jas, en hij deed alsof hij onze held niet herkende. Assistenten in witte overalls ritsten de lijkenzak dicht. Een andere sloeg onze held de handboeien om. Vrouw en kind namen hem in de armen. Hij kuste hen teder. Vergeef me, zei zijn vrouw, ik zal je geloven. Samen gingen ze achteraan in een gepantserde wagen zitten. Terwijl het nieuws over een verijdelde aanslag losbarstte, Ber lijn de hitte op haar hoogtepunt verdroeg, legde hij urenlang verklaringen af. Na afloop gingen ze naar huis, ze namen de metro, uitgeput, arm in arm. Op de schermpjes, zeven stations lang, gebiologeerd keek de menigte naar de beelden, de getui genissen, de eerste reactie van de Kanzier, niemand herkende onze held. Ze stapten uit, wandelden de straat in en namen de post mee naar boven. Rond acht uur aten ze spaghetti, droegen samen hun zoontje naar bed en bleven staan tot hij droomde. Zoals overal ter wereld viel de nacht. Onze held sliep in, zijn vrouw zalig tegen hem aan gedrukt, weldra zou de zenuw in het linkerbeen weer trekken.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2005 | | pagina 90