getik van de ivoren steentjes stopte, hij stond weer op straat.
De ochtendspits was al begonnen, de continentale hitte baker
de gevels en macadam. Duizenden renden, machiatto in de
hand, naar trein, bus en tram. Blinden hebben geen naam
nodig, dacht onze held, ze zijn één massa, de rest van hun
identiteit is waardeloos.
Hij stak over en ging op de uitkijk staan, half verborgen tussen
de stapels appels en appelsienen van een fruithandelaar. Onze
held stak een sigaret op, de rook benevelde zijn gedachten. Hij
belde zijn vrouw, ik heb hem gevonden, zei hij zo neutraal
mogelijk, ik hou van je, zei hij meteen daarop. Waarom zeg
je dat? vroeg zijn vrouw. Zo nu, zo ongepast? Blijf binnen,
maande hij, beloof het me, ik heb hem gezien, de profeet, de
gene die altijd aanwezig is. Blijf binnen, ik ga het niet stoppen,
het is onvermijdelijk. Het bleef even stil aan de andere kant
van de lijn. Vergeet je afspraak niet, zei ze uiteindelijk. Welke
afspraak? Om half elf, ik heb zonet de dokter gebeld. Hij klikte
de telefoon uit en vloekte binnensmonds. Wie moet ik stop
pen? dacht hij.
Seconden later sprak een geheim agent van de speciale eenheid
terrorismepreventie hem aan. Het was een grote kerel, met hoe
kige jukbeenderen en blond kort geschoren haar. Hij droeg een
leren regenmantel, op deze hete zomerdag, en toonde onze
held zijn badge. Langzaam weggaan, beval de agent, in die
stem weerklonk een donker morbide genot, waarmee de wet
fatalistische gedweeheid katalyseert. Onze held gehoorzaamde,
gedwongen door die vreemde impuls, te gehoorzamen, te vol
gen en nergens aan te denken. Ze wandelden zo'n vijfhonderd
meter, tot de agent andermaal beval, hier rechts, en hij duwde
een stalen poort open. Achter de misselijke makende moderne
straatmuur stond een prachtig Pruisisch paleis. Koperen baby's
hielden vissen in de armen, het water kabbelde uit hun mon
den in de fonteinen van het binnenhof. Voor de monumentale
deur stond een lijfwacht, met straffe snor en strak uniform. Hij
tastte het lichaam van onze held af en legde beslag op zijn
mobieltje. Wat deed je daar? vroeg de agent, toen ze uiteinde
lijk tegenover elkaar zaten. Het kamertje had geen vensters,
het gesprek werd opgenomen, de eenvoudige houten stoelen