Er lagen berichten uit landen zonder weerga op de mat
die wij vertaalden in schrale troost en een afwezig neuriën.
We probeerden met de altijd stugge tafel in gesprek te komen,
spelden aangetroffen dwangpapieren, groetten hangende en
staande dingen met een vreugdewoord en begonnen vuil te
verzamelen. Er waren natuurlijk nog de oude veegpatronen
voor ons gemak, water voor de emmers, dweilen.
We praatten in woorden van werk en orde om beelden van
ons reizen te omzeilen, keken door de schone ramen naar
het late licht achter de bomen, nat gezicht aan nat gezicht,
begonnen onze doorweekte kleren uit te doen, begonnen in
haast naar elkaar, begonnen dit huis te bewonen.