Na al ons reizen raakten wij terug onder het aanzienlijke dak,
in onze kamers met slepende tweemuziek en ontkleurde dingen.
Er was nu geen houden meer aan. Gangen en trappen moesten
opnieuw worden afgestemd op het loopgeluid van onze voeten,
de kookplaats met krachtige voorbeelden uitgerust. Er moest
ruimte komen voor langdurige regen om het huis en rond ons
bed voor evenveel wijding als woordverloren lust.
Wij moesten weer inspelen op het groeten van kinderen en
buren, de ongerijmdheid van de eigen taal, op randverlies
van dagen. Wij moesten weer leren samen van muren naar
straatbeeld en straatbeeld naar muren en terug.