De Parijse rive gauche waar Gainsbourg gaandeweg faam ver wierf met zijn cynische en seksueel getinte chansons was in de jaren vijftig het brandpunt van de avantgarde. In het morele en culturele vacuüm dat was ontstaan na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden hier Camus en Sartre hun versies van het exis tentialisme, werd Becketts En Attendant Godot voor het eerst op gevoerd, verfijnden Burroughs en Gysin hun cut-up techniek en zochten kunstenaars als Appel en Picasso naar wegen om de herwonnen vrijheid te verbeelden. Het surrealisme, dat met het vertrek van vele kopstukken naar de Verenigde Staten zijn kracht als beweging had verloren, slaagde er na de oorlog niet in zich te hergroeperen. Eenlingen als Salvador Dali en Jean Cocteau waren weliswaar onverminderd actief, de vitaliteit van de beweging was evenwel weggeëbd. Uit het surrealisme voort vloeiende stromingen als het tachisme en art brut waren niet meer dan verzamelnamen voor onderling sterk verschillende individualisten als Michaux, Wols en Dubuffet. Toch waren het steeds de vroege surrealisten en hun negentiende-eeuwse voor lopers waarmee Gainsbourg zich verwant voelde. En hoewel zijn eerste chansons raken aan existentialistische thema's als de absurditeit en zelfmoord, zou hij tot zijn dood een surrealistisch dichter blijven met een hang naar negentiende-eeuws dandy isme. Het was een andere Joodse vluchteling die in de jaren dertig het chanson een nieuwe impuls had gegeven. De Hongaarse com ponist Joseph Kosma was eerst het Horthy-bewind en daarna de nazi's ontvlucht voordat hij in Parijs zijn toevlucht zocht. Eenmaal daar aangekomen kwam hij al snel in aanraking met de surrealisten. Kosma, die in Berlijn muziek had geschreven voor Bertold Brecht, deelde hun belangstelling voor populaire genres. Waar de surrealisten graag teruggrepen op de boeken en films van Fantömas, beeldverhalen, pornobladen, catalogi, kortom alles wat door de officiële kunstwereld werd verworpen, wijdde Kosma zich aan het Franse levenslied. Populaire muziek werd door hem gekoppeld aan dichtregels van surrealisten als Queneau, Prévert en Aragon, waardoor de traditionele thema's van het chanson een nieuwe invulling kregen. Op de naoor logse rive gauche was dit literaire chanson een geliefde kunst vorm: Queneau schreef teksten voor Juliette Gréco, Leo Ferré

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2005 | | pagina 75