'Naï!' riep mijn vrouw. Ze stak beide armen in de lucht, is
opgesprongen, naar haar toe gerend en om de nek gevlogen.
Alsof deze hartsvriendinnen elkaar jaren uit het oog waren ver
loren. Ik stond ook recht. Ik wou haar een hand geven en ze gaf
me een kus. Een geur van een milde groene zee vol zeewier en
eeuwige zon. Lippen als een zacht vanilleblaadje. Haar donkere
ogen glansden in de zilveren oogschaduw.
'Mijn nieuw vriendje', stelde mijn vrouw me voor.
'Niet slecht', zei Naï. 'Helemaal niet slecht.'
Ze nam me op. Ik bestond nog enkel uit moleculen. Na een
tijdje begon het pijn te doen. Sindsdien bekijk ik boter in een
hete pan met andere ogen.
'Hij is zelfs knap', voegde ze er aan toe.
'Heb je tijd?' vroeg mijn vrouw, 'Jezus, het is lang geleden dat
we elkaar gezien hebben. Te lang.'
Ze hadden het over mode. Naï nipte aan een café-machiatto. Ze
nam een gouden aansteker uit het tasje en vroeg of ze één van
mijn sigaretten kon lenen. In de laatste boom op het pleintje
kwetterden de vogeltjes, ik had pas gelezen dat mussen zo goed
als uitgestorven waren in België. Hier zaten er op elke tak ver
scheidene.
'Bedankt', zei Naï en ze wreef lichtjes over mijn hand. 'En wat
doe je voor werk?'
'Hij is ingenieur in de biochemie,' antwoordde mijn vrouw.
'En werkloos', voegde ik daar aan toe.
'Hij leest heel veel', zei mijn vrouw.
'Ik ook', beaamde Naï.
'Je denkt aan haar', zegt mijn vrouw.
Het duurt even. De bovenbuur heeft muziek op, de bassen drin
gen door de muren. De baby boert, geeft een klak moedermelk
over, hij proest bellen en het komt allemaal over haar bloes. Op
haar bril kleeft ook een klodder. In het midden van haar pupil.
'Ik bedacht zonet dat er in Berlijn nog mussen zijn.'
Ze kijkt me vragend aan.
'In België zijn ze uitgestorven. Hier nog niet.'
Ik sla het boek dicht, leg het op de salontafel, rangschik de tijd
schriften op een stapel en gooi een pluchen beer in de rieten
mand vol speelgoed.
'Ga je haar ophalen aan de luchthaven?' vraag ik.